Vorige week was er veel gedoe rondom de ‘Nashville-verklaring’ en diens 250 ondertekenaars, veelal voorgangers uit strenge geloofsgemeenschappen. Ook werden er scherpe vragen gesteld hoe deze verklaring zich verhield met Artikel 1 uit onze Grondwet. Persoonlijk mijn meest favoriete artikel, moet ik bekennen.
Ik heb de ‘Nashville-verklaring’ ook gelezen en denk deze terug te kunnen brengen tot de essentie dat er voor Onreinen geen plaats is in het Huis van God. Het Huis waarin uiteindelijke alle godsvruchtige mensen komen te wonen, nadat zij in dit aardse leven gestorven zijn.
De Onreinen waarover de verklaring het vooral heeft zijn onze homoseksuele medemens (man/vrouw) en de transgender. Zeg maar de weeffouten in Gods Schepping. Vermits ‘praktiserend’, moet ik er volledigheidshalve bij zeggen. De homoseksueel / transgender die geen uiting geeft aan zijn of haar aangeboren driften of verlangens, kunnen eventueel nog gered worden. Ik denk dat zij dan de opkamer krijgen in het Huis van God, de ruimte onder de trap of het kamertje dat eigenlijk bestemd was voor de strijkwas. Ik heb geen idee welke plannen God met zijn huis heeft.
Afijn, toen ik de verklaring las en deze tot me door liet dringen, nam mijn ongerustheid allengs toe.
Let wel, ik ben geen homoseksueel en ben nog zeer tevreden met mijn huidige geslacht. Ik ben een heteroseksuele man – een man zoals God het bedoeld heeft – en kijk veelvuldig naar andere vrouwen. Uiteraard op zeer respectvolle wijze, maar toch. Ik kijk al heel lang heel veel naar het andere geslacht. Op jonge leeftijd ben ik daar mee begonnen.
Ik was 13, 14 jaar toen ik meer oog kreeg voor de Kroon Gods op zijn eigen Schepping: de borsten van een vrouw. Om er geen genoeg van te krijgen. Vooral in het Openlucht Zwembad ’t Walfort (Aalten) – waar ik heel de zomer te vinden was – was het smullen. Mijn ontluikende fantasieën gingen op de loop met de rest van de functies van mijn jongenslijf dat zich volop in ontwikkeling wist. Ik zocht een veilig plekje op in wat dieper water en voelde dat mijn onreinheid zich razendsnel verplaatste naar mijn steeds krapper zittende zwembroek. Maar ik kon niet anders dan te kijken naar al het moois om mij heen. Ik verwerd snel een praktiserende hetero.
En nu komt het, mensen. Nu maak ik mijn punt.
Als datzelfde jongetje zat ik elke zondag in een soortgelijke kerk als die van de 250 ondertekenaars. Ik had in die zin zo goed als zeker al een mooi kamertje te pakken in het Huis van God. Maar in die kerk zaten ook de meisjes die ik doordeweeks bijna bloot in het zwembad zag. Twee banken achter mij zat het meisje van Weersink dat in het trotse bezit was van twee overweldigende borsten. Ook het meisje van Te Brake, dat vaak in de zijbeuk van de kerk zat, vond ik prachtig. En die van Mateman, Ter Horst, Hengeveld en Aalbers, noem maar op. Ik was elke zondag omringd door zoveel schoonheid, dat het me duizelde.
Onder de lange, saaie preek van dominee Overduin zag ik voor mijn geestesoog de heerlijke deining van de boezem van het meisje van Weersink, de pronte juwelen van Te Brake en naakte zachtheid van Mateman. Hoe meer evangelie tot mij kwam, hoe meer onrein ik werd.
Beste mensen, lieve lezers, mocht er ook maar één woord uit de ‘Nashville-verklaring’ hout snijden, hoeveel bossen hout voor menig godsvruchtige deur had ik als zondaar – nota bene in de kerk – al verslonden? Als zoveel onreinheid al plaatsvindt op de heilige dag, wie kan dan werkelijk het Huis Gods betreden? Ik als 13-, 14-jarig jongetje in ieder geval niet. En datzelfde vermoedde ik van mijn vriendjes.
Als er voor alle Onreinen – niet beschreven in de ‘Nashville-verklaring’, maar die er dus wel zijn – geen plek is in dat mooie huis, wie kan er daar naar binnen gaan? Wie durft nu nog te beweren werkelijk ‘rein’ te zijn?
Zullen we het onderscheid en de uitsluiting van medemens, zoals zo onbarmhartig opgetekend in de verklaring, maar gewoon aan God zelf overlaten?