‘Meneer?’
Over een afgezakt brilletje kijkt de vrouw mij aan en tikt met roodgelakte nagel op het witte schoteltje. Het schoteltje staat op een klein tafeltje, dat met een blauw bloemetjeskleed is afgedekt. Naast het schoteltje staat een IKEA-vaasje met nepbloemen. Lavendel vermoed ik. Vragend kijk ik de vrouw aan.
Venijnig tikt ze nog een keer op het keramiek en sist dat het plassen hier dertig cent kost. Ze schuift wat heen en weer op haar plastic opklapstoel en pakt een opgerolde Viva alsof ze me ermee te lijf wil gaan. Achter mij ontstaat een rij argeloze toiletgangers, nog onwetend van de tafeldame die streng toeziet dat elke stoelgang afgerekend wordt. Ik vind het wat te gortig, die dertig cent.
‘Dus als ik hier, in dit restaurant,’ met de duim wijs ik over mijn schouder, ‘Voor zestig euro wegtank aan bier en rosé, moet ik dertig cent betalen om even te kunnen zeiken?’
De dame legt de roddel en achterklap terzijde en staat langzaam op. Met het hoofd in de nek – haar neus rakelings tegen mijn kin – riposteert zij dat de toiletten in dit etablissement niet vanzelf schoon worden. Haar adem ruikt naar dikke bleek en Wc-eend. De roodgelakte nagel priemt elk woord in mijn borstkas.
‘Meneer is zeker zo’n zelfingenomen yup, die alleen maar kan neerkijken op de zelfkant van de maatschappij en langzamerhand alle werkelijkheidszin verloren heeft en alleen maar kan raden naar de prijs van een pak halfvolle melk?’
Ik sla haar roodgelakte nagel weg, wrijf pijnlijk op mijn borstbeen en dien haar ongenadig van repliek.
‘Als een toiletjuffrouw dergelijke volzinnen kan maken is hier wellicht sprake van een verstoord carrièrepatroon of zij is zojuist cum laude geslaagd voor de LOI-cursus ‘Hoe bek ik grammaticaal correct mijn medemens af’!
Ik kan inderdaad een zelfingenomen rotzak zijn als ik voor zestig euro aan bier en rosé heb weggetankt.
Het vrouwtje wijkt geen centimeter en knikt woest richting het schoteltje.
‘Betalen!’
Achter mij begint de rij wachtende mensen te morren. Spanning en lokale groepsdruk nemen toe. Onwillekeurig zoek ik in mijn broekzak naar een weinig muntgeld. Dan trek ik triomfantelijk een briefje van vijftig euro tevoorschijn.
‘Heeft u hier van terug? Want ik heb niet kleiner!’ roep ik smalend met luide stem.
Ze grist het briefje uit mijn handen en stopt het in haar witte schort.
‘Nee, maar het is goed zo. Dank u wel, meneer!’ En met ferme hand duwt ze me richting de urinoirs.
Verbouwereerd doe ik mijn dure plas, afvragend wat er zojuist in godsnaam is gebeurd.