‘Wordt het geen tijd dat je ermee stopt, lieverd?’ zegt mijn vriendin als ik weer eens strompelend thuis kom na een potje voetbal.
Ik zucht.
‘Nee echt, ik meen het!’
Mijn vriendin zit aan de keukentafel en kijkt op van haar laptop.
‘Welke meerwaarde heb jij nog in dat elftal? Je bent veruit de oudste, verreweg de meest trage. Ben jij inmiddels niet die trieste voetballer, die denkt nog mee te kunnen komen? Tegen beter weten in? En dat niemand dat echt durft te zeggen?’
Zonder te kijken vindt haar rechterhand het wijnglas naast de laptop.
Haar woorden – hoe waar ze ook mogen zijn – trekken als zweepslagen nauwelijks sporen meer in de gelooide huid van mijn ziel. Net als mijn rechterbeen – waarin ik geen enkele hamstring meer vermoed – voelt mijn gebutste binnenste verdoofd.
‘Dat bejaardenvoetbal van je, dat je één keer per maand doet op vrijdagavond? Is dat niet meer dan voldoende?’
Ik mompel dat we één keer per twee weken spelen en loop met een slepend been, een ontwrichte heup en gedeukt ego naar de keuken om mezelf een kop koffie in te schenken.
‘Ach schatje, nu je daar toch bent, wil je mij dan ook even bijschenken? De wijn staat in de deur van de koelkast!’
‘Jij krijgt niets meer,’ grom ik.
Met een kom warme koffie in mijn hand en een mokkende vriendin aan de keukentafel, staar ik ietwat versomberd naar buiten.
Elke zondag strijden wij voor eer en glorie op het voetbalveld. Om er elke zondagochtend een beetje te sterven. ‘Dapper is hij van ons heengegaan na een onfortuinlijke sliding’ of ‘Hij heeft niet lang geleden na het laatste kopduel’.
Elke zondag strijden wij bezeten onze strijd om als herboren in de kantine elkaar de grootste verhalen te kunnen vertellen. Verhalen over bezieling en onverschrokkenheid.
Het zit in ons, naast hartslag en ademhaling de derde drift. Samen ten strijde willen trekken, samen tot het uiterste willen gaan, de dood of de glorie; het gaat allemaal voorbij aan individuele pijnen. Die veelal hels en schier ondraaglijk zijn.
Wij offeren nog liever onze linkerarm op dan te verliezen van LONGA, wij knippen onze pezen door als we DCS of RKZVC maar verslaan. Wij bieden onze hoofd aan op een schaal als we DZC maar vermorzelen.
We hebben er een looprek voor over om terug te kunnen zien op een levenlang voetbal. We koesteren onze zwaarbevochten zeges als zoete herinneringen, onze nederlagen als diepliggende blues.
Als ik na een half uur nog naar buiten staar, de koffie inmiddels koud geworden is, komt mijn vriendin achter mij staan. Ze slaat haar armen om me heen en kust me in de nek.
‘Heb je je dijbeen al ingesmeerd, of zal ik dat voor je doen?’
Haar stem klinkt ondeugend.
Als ze naar boven loopt, krijg ik een knipoog.
‘Misschien is ’trainend lid’ iets voor je?’
Ik schenk nieuwe koffie in.