Als hip en zelfbewust stel gaan wij al jaren in de zomer naar Zuid-Frankrijk. Met een volgepakte auto en een rustieke camping voor ogen rijden we twaalfhonderd kilometer voor zon, wijn en stokbrood. Wijn is hierin enigszins overdrachtelijk bedoeld. Mijn vriendin drinkt wijn, bier lest mijn dorst beter.
Onderweg naar zon, bier en stokbrood zijn wij inmiddels gewoon op gezette tijden te stoppen voor koffie, plassen en sigaretten. Vooral Luxemburg geniet hierin onze voorkeur. Hoewel wij nog in de kracht van ons leven zijn, is dat stoppen wel noodzakelijk. Twaalfhonderd kilometer rijd je niet in een keer. Ja, mijn buurman schijnt dat te kunnen. Maar die geloof ik niet. Niemand rijdt twaalfhonderd kilometer in een keer zonder koffie, plassen en sigaretten.
Of het nu grote tankstations zijn, openbare toiletgebouwen of schimmige wegrestaurants – alles ziet er even vreugdeloos uit. Steevast hangt er een lucht van bedorven menselijkheid, doodgeslagen cola en hard geworden brood. Er hangt een sfeer van dodelijke vermoeidheid, opgewarmd door de brandende zon en aangelengd door klamme kilometerzweet.
In deze desolate omstandigheid plachten wij desondanks een rijpauze te houden en een kopje koffie te drinken aan een picknicktafel op een vergeeld grasveld. Onderwijl kijken wij toe hoe kinderen voetballen tussen etensresten en lege blikjes Red Bull.
Troosteloos, maar het kon nog erger.
Plots waren we getuige van een buitengemeen hartelijke begroeting tussen twee, naar wij menen, Friese stellen. Beide hadden jonge kinderen. Het tafereel vond plaats op het grasveld, vlak voor ons. Zij hadden dus hier afgesproken, dacht ik nog. Hier, of all places.
‘Halloooo dan!’ (vader 1)
‘Heeee!’ (vader 2)
‘Zo, daar zijn we dan!’ (moeder 1)
‘Nou!’ (moeder 2)
Vervolgens werden – door vader 1 en vader 2 – de kleedjes gespreid. Het waren geblokte matjes met een plastic onderkant, reuze handig. Dat zij op een vuilnisbelt zaten, leek hen niet te deren. De ouders namen in kleermakerszit plaats op de reuze handige kleden, veel te dicht bij elkaar en een ongemakkelijke stilte volgde.
‘Hoe was de reis?’ (vader 2)
‘Prima hoooor!’ (vader 1)
‘Geen centje pijn?’ (vader 2)
‘Haha, nee, geen centje pijn!’ (vader 1)
‘Ruik ik daar Jelle?’ (moeder 1)
‘Dat zou zo maar kunnen wezen, Silke!’ (vader 1)
‘Kijk jij ’s even in z’n luier, Sietse!’ (moeder 1)
‘Poept-ie van jullie ook zoveel met deze drukkende warmte?’ (moeder 1)
‘Nou!’ (moeder 2)
Rillend van afgrijzen smeten we onze halve bekers koffie in de prullenbak. Waarom verworden man en vrouw tot debiel na verkregen ouderschap en worden poepluiers thema van gesprek?
We stampvoetten weg en slingerden het dorre viertal hoorbaar toe:
‘Schat, wat zie je er vandaag weer geil uit!’
Later, in de auto, bedacht ik dat ik, als vader van drie meiden (al jaren uit de luiers), waarschijnlijk niet anders was.
Of ben.
Verontrust keek ik uit het raam.
Het Franse landschap vloog aan ons voorbij.